Duizenden kilometers onder Dublin zit een jongen op een stoel. We schatten
hem een jaar of zeventien. Hij zit aan zijn bureau te typen. Terwijl hij
typt worden er duizenden kilometers boven zijn hoofd, op het
aardoppervlak, een man en een vrouw hopeloos verliefd op elkaar. Iemand
anders keilt een steentje in het water en een stil en ingetogen meisje
huilt omdat ze bang is voor om voor het eerst naar school te gaan.
Bestaat er een verband tussen deze kleine gebeurtenissen en de jongen
aan het bureau? Heeft zijn schrijven hier iets mee te maken? Ligt het
misschien zelfs aan de oorzaak van wat er zo onvoorstelbaar ver weg van
hem gebeurt? En als dat zo zou zijn: wat is dan het verband tussen deze
gebeurtenissen onderling? Maakt het feit dat zij door dezelfde oorzaak
tot stand worden gebracht dat er ook een diepere, ontologische band tussen hen zou bestaan? We weten het niet. Maar het zijn vragen die zich opdringen.
De jongen staart als gebiologeerd naar het beeldscherm van zijn
computer. Hij houdt zijn ogen lichtjes dichtgeknepen. Vlak onder zijn
haarlijn beginnen zich zweetdruppels te vormen. Wat hij ook aan het doen
is, en wat de betekenis er ook van moge zijn, het vergt duidelijk erg
veel van hem. Hij moet zijn uiterste best doen om zijn aandacht niet te
laten verslappen. Boven hem aan de muur hangt een bescheiden ronde klok.
Achter hem in de kamer staan een douchecel, een sportrek en een groot
metalen ding, waarvan we zo op het eerste zicht niet precies kunnen
zeggen wat het is of waar het voor dient. Het heeft ongeveer de vorm van
zo’n oude jukebox, maar dan groter. Het lijkt uit massief staal te zijn
gegoten, zoals de romp van een schip, en er zit een deurtje op. In de
deur zit een klein raampje van duidelijk erg stevig glas. Misschien is
het zelfs plexiglas of iets in die zin. Het ding heeft iets weg van een
duikersklok. Buiten de douche, het sportrek en de duikersklok is de
kamer volledig kaal.
We laten onze blik opnieuw op de jongen rusten. We hebben het gevoel
dat, sinds we van de jongen hebben weggekeken, er nauwelijks tijd is
verstreken. Op de klok zien we echter dat er uren zijn
voorbijgegaan; dat er veel en veel meer tijd is verstreken dat we
intuïtief gesproken zouden verwachten. Hoe kan dit? Is het mogelijk dat
de tijd in deze kamer op een andere manier zou verstrijken dan wij
gewend zijn? Dat de tijd hier sneller gaat en boven trager? Of stellen
we de vraag verkeerd en hebben begrippen als sneller en trager hier
beneden hun betekenis hebben verloren, en gaat de tijd hier op een
fundamenteel verschillende manier voorbij? De jongen veegt zijn
voorhoofd schoon met de rug van zijn hand. Hij typt verder. Boven de
grond zet een jazztrompetist net een solo in en laat een man een leeg
pakje sigaretten van een brug naar beneden vallen. De jongen stopt met
typen en draait zijn beide polsen los. Hij blijft met lichtjes
toegeknepen ogen naar het scherm kijken. Hij glimlacht niet en er is
ogenschijnlijk geen verandering opgetreden in zijn gelaatsuitdrukking,
maar op een of andere manier vinden we dat hij er tevreden uitziet. De jongen lijkt tevreden over zijn werk.
Hij zet het scherm van zijn computer af, staat recht en stapt in de
richting van de duikersklok. Nu we hem zien wandelen, valt het ons op
dat hij op een enorm ongewone manier beweegt, het komt zelfs onnatuurlijk
over. De snelheid waarmee hij beweegt lijkt in niets congruent te zijn
met het ritme van zijn omgeving. Hij wandelt houterig, en met een
onnatuurlijke snelheid, als een personage uit een versneld afgespeelde
videofilm. Terwijl hij wandelt valt het ons op dat de klok aan de muur
stil blijft staan. Het afleggen van de afstand tussen zijn bureau en de
duikersklok lijkt hem geen tijd te zullen kosten. Hij bereikt de
duikersklok, opent de deur en stapt naar binnen.
Het is volkomen stil in de kamer. Het wordt donker. De jongen lijkt
te zijn gaan slapen, maar op een of andere manier beseffen we dat er
iets niet klopt. We voelen dat de jongen niet aan het slapen is. Hij
gebruikt de duikersklok niet om in te slapen. Neen, hier is iets heel
anders aan de gang. De jongen regenereert. In een toestand tussen
wakker zijn en slapen in wacht hij tot zijn krachten terug zijn
aangevuld. Het is pikdonker in de kamer en we horen niets. Zelfs geen
adem of een klok die tikt.
Na een tijdje gaat het licht terug aan. We merken dat we niet kunnen
niet zeggen hoe lang of kort het donker is geweest, daarvoor kennen we
nog niet genoeg van de mechanismen volgens dewelke de tijd in deze kamer
verstrijkt. Het lijkt wel een film, waar het voorbijgaan langere
periodes tijd soms wordt voorgesteld door een enkel zwart frame in te
voegen. We denken aan een film. De jongen klimt uit de duikersklok en
doet wat oefeningen aan het sportrek. Wanneer hij klaar is, gaat hij
opnieuw aan zijn bureau zitten en zet de computer aan. Hij begint te
typen. Duizenden kilometers boven zijn hoofd, op het aardoppervlak, gaat
het leven verder.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten